Je zit achter je bureau en weer dat uitstelgedrag. Voor je ligt dat rapport dat al dagen op je wacht. Je hebt koffie gezet, je bureau opgeruimd, zelfs nog snel een was aangezet. Alles behalve beginnen. Terwijl de tijd langzaam voorbij tikt, groeit er een knoop in je maag. Je weet dat je het wilt doen, dat je het kúnt doen, en toch schuif je het voor je uit. ’s Avonds lig je in bed en denk je: “Waarom ben ik niet gewoon begonnen?” Het voelt alsof je gevangen zit in een lus van goede bedoelingen en uitstel.
Dit is herkenbaar voor velen. Uitstelgedrag wordt vaak weggewuifd als luiheid, maar in werkelijkheid is het veel complexer. Onderzoek van de Canadese gedragswetenschapper Piers Steel (2007) laat zien dat ongeveer 20 tot 30 procent van de volwassenen regelmatig last heeft van uitstelgedrag. Dat betekent dat bijna één op de drie mensen tegen dezelfde worsteling aanloopt als jij. Het is dus niet iets uitzonderlijks maar wel iets dat behoorlijk zwaar kan wegen.
Uitstelgedrag gaat vaak gepaard met innerlijke strijd. Aan de ene kant heb je de wens om te presteren, doelen te halen of simpelweg taken af te ronden. Aan de andere kant staan emoties zoals angst om te falen, perfectionisme of simpelweg verveling. Je hersenen kiezen op zulke momenten liever voor directe beloning zoals een filmpje kijken, je mail checken, een taak die minder spannend voelt, terwijl je wéét dat de belangrijke taak blijft wachten. Het resultaat: spanning, schuldgevoel en soms zelfs slapeloze nachten.
Wat dit extra lastig maakt, is dat niet alleen je gedachten een rol spelen. Je lichaam reageert mee. Terwijl de deadline nadert, voel je je hartslag versnellen, spannen je schouders zich aan en word je onrustig. Je autonome zenuwstelsel gaat in de ‘stress-stand’. En juist die spanning kan je vervolgens nóg meer blokkeren om te beginnen. Zo ontstaat een vicieuze cirkel.
Gelukkig is er ook goed nieuws: je kunt dit patroon doorbreken. Uitstelgedrag is geen vaststaand deel van je persoonlijkheid, maar een gewoonte die te begrijpen én te veranderen is. Met professionele hulp van een behandelaar kun je leren om je gedachten, emoties en lichaamssignalen anders te benaderen. Therapieën zoals cognitieve gedragstherapie (CGT) of acceptance and commitment therapy (ACT) zijn bewezen effectief en worden vaak (deels) vergoed via je zorgverzekering.
Je hoeft het dus niet alleen te doen. Er is hulp, en die begint met inzicht in wat er in jou gebeurt.





































